DE TUINEN

Gek genoeg kan ik me mijn eerste tuin niet herinneren. Mijn moeder vertelde me dat ik in Anna Jacobapolder al een stukje grond toegewezen kreeg als mijn eigen tuintje. Ik moet drie jaar geweest zijn. Misschien mocht ik toen al de letter van mijn voornaam in sterkers zaaien, of kweekte ik radijsjes. Ik weet het gewoon niet meer. Mijn tweede tuin, in Middelburg, herinner ik me heel goed. Dat was een strookje van pakweg 1 bij 3 meter achter ons huis, vóór je in de groentetuin kwam. In het midden had ik een verhoging van gevonden stenen gemaakt die ik rotstuin noemde. De tuin was in de lengte afgebakend met witte oesterschelpen. Platte Zeeuwse natuurlijk. Ik herinner me dat ik dat erg mooi vond.

Natuurlijk kwamen we ook in de groentetuin, mijn zusje en ik. Maar meer om iets op te eten dan om werkelijke arbeid te verrichten. (in die tijd vonden we het lekker om rauwe uitjes zo uit de grond te eten). Toch was het me wel duidelijk-toen al- dat er werk verricht moest worden. Mijn vader zette de composthoop om, trok onkruid uit en besproeide de tomaten met kopersulfaat.

Toen we in Utrecht gingen wonen, hebben we een tijdje een volkstuin gehad aan de overkant van het kanaal waar nu Leidserijn ligt. Maar de verplichte maai- en knipdeadlines pasten niet zo bij onze opvattingen.

De tuinen waar ik de meeste tijd heb doorgebracht zijn de tuin aan de Veerdiek en de tuin in Bôômbos, allebei in Zonnemaire.